DENKBEELD II
BAHÁ'U'LLÁH?
In de Heilige Tuinen van Bahji, Akko, Israël |
De jongste Manifestatie Gods
Aan de oevers van Bagdad hebben in de lente van het jaar 1863 gebeurtenissen plaatsgevonden die bepalend zullen blijken voor dit tijdperk van Aquarius waarin de mens menselijker zal worden. De dingen die toen en daar gebeurden lagen buiten het normale bevattingsvermogen. Slechts de lotgenoten van een edelman, die de Sjah van Perzië naar het land van de Sultan van Turkije had verbannen, zijn toen ooggetuigen geweest van de omstandigheden waaronder God Zich aan de mens van het nieuwe millennium heeft openbaard.
De Perzische overheid had, in 1850, een eenendertigjarige koopman uit de poëtenstad Shiraz laten fusilleren. Hij heette Mírza ‘Ali Muhammad en was een Siyyid, een afstammeling van de profeet Mohammed. Onder de naam Báb had Hij vanaf mei 1844 de komst van nieuwe tijden verkondigd. De kinderen van de nieuwe tijd zouden geleerder zijn dan de geleerden van toen, en de aarde zou door Gods werken moreel en spiritueel geheel veranderen. Hijzelf was De Báb, de Poort tussen twee tijdperken – afsluiter van het verleden, opener van de toekomst.
In Perzië ontstond rondom de Báb "een storm van hoop en vervoering." Hij bracht immers de in de Islam verwachte Dag van God. Hij was de Mahdi die de wereld zou hervormen, de Qaim die de Waarheid openbaar zou maken. Hijzelf zag Zijn Missie in het licht van een nog groter omwenteling – de spoedige komst van de Beloofde van alle religies, "Hem Die God manifest zal maken."
Westerse media meldden in die tijd dat er in Perzië grote menigten in vuur en vlam stonden door de boodschap van de jonge Heilige die de machten van de Moskee had uitgedaagd. In bloedige vervolgingen door opgehitst gepeupel hadden duizenden mannen, vrouwen en kinderen het leven verloren. Zij waren de eerste martelaren van de godsdienst die zich sindsdien over de gehele aarde heeft verspreid.
Tot degenen die in de Báb de Heraut van een nieuwe wereldorde zagen, behoorde de edelman Mírza Husayn 'Ali van Núr, telg van een oude Perzische familie die vruchtbare landerijen in het bergland aan de Kaspische Zee bezat en waarvan de stamboom zich vertakte tot de pre-islamitische koningen van Perzië en hun oudtestamentische achtergrond in het Huis van Abraham. Aan Hem zond de Báb voor Zijn terechtstelling Zijn pen, Zijn zegelring en Zijn laatste geschriften.
Mírza Husayn-'Alí werd spoedig daarna meegesleurd in de pogroms die het land toen teisterden. Zijn vervolgers wierpen Hem in 1852 in een aardedonkere kerker (de Zwarte Put), een voormalige cisterne onder het oude Teheran. In de hemeltergende ellende die daar heerste, werd de gevangene van Sjah en Moskee, toen 35 jaar oud, met de voeten in het blok en gebogen onder de last van een zware keten, door de Almachtige geroepen om Zijn naam te dragen: "En Hij gebood Mij Mijn stem te verheffen tussen hemel en aarde", schreef Hij later aan de Perzische koning. Hij had toen al de naam aangenomen die zich in de geschiedenis begon te hechten: Bahá'u'lláh, "Heerlijkheid Gods".
Na die kerkertijd begon een ballingschap van veertig jaar. De karavaan der verstotelingen, met Bahá'u'lláh als leidsman, werd uiteindelijk naar de kustvlakten ten noorden van de berg Karmel in het Heilige Land verscheept. Armaggedon, een nabijgelegen vlakte, is in de Openbaring van Johannes de locatie van de grote eindstrijd tussen God en "de boze machten", een mystieke worsteling in de "eindtijd" die de wereld nu beleeft.
Vanuit een eerder verbanningsoord, Adrianopel (nu Edirne) in het Europese deel van Turkije, had Bahá'u'lláh zich in zendbrieven aan Koningin Victoria, Tsaar Alexander II, Keizer Wilhelm I en Paus Pius IX bekend gemaakt als de Beloofde van de wereld. Hij veroordeelde de wapenwedloop waarvan het geld aan de armen en noodlijdenden moest worden gegeven en riep op tot een wereldveiligheidsstelsel waarin alle naties samen hun zelfverdediging organiseren.
Terwijl in oost en west het nationalisme ontbrandde, verkondigde Bahá'u'lláh in de uitgaande 19e eeuw de noodzaak van wereldliefde boven de vaderlandsliefde. De volkeren moesten het eens worden over een universele taal, een universeel rechtspraak, een universeel programma voor onderlinge hulp. Alle religies hadden in God dezelfde oorsprong en zich daar meer of minder van verwijderd; maar God had geen lievelingskinderen, vrouwen waren in status gelijkwaardig, en alle intermenselijke vooroordelen waren uit den boze. Gerechtigheid was in Gods ogen de hoogste menselijke deugd.
Veertig jaar - van 1852 tot 1892 - is de Profeet van het Millennium de gevangene geweest van de toen machtigste heersers van het Nabije Oosten. Hij weerstond Zijn vijanden "als een berg." Wie in Zijn nabijheid kwam, bleek "ontsteld en verward en bracht geen woord over zijn lippen." En Hij offerde wat Hij bezat – zijn aanzien, gezondheid, welstand en vrijheid - voor de roeping tot Manifestatie van God.
De meer dan honderd werken, die Bahá'u'lláh openbaarde, en de talloze gebeden, meditaties en epistels vormen de neerslag van de krachtigste interventie van God in de geschiedenis. Op dit sacrale fundament zal de eerste planetaire beschaving komen te staan - een systeem waarin alle eerdere bestuursvormen van de mensheid samensmelten tot een universele orde: het Koninkrijk Gods waar christenen in het Onze Vader dagelijks om vragen.
C I T A T E N
De status van Bahá'u'lláh
Voor Israël betekent Hij de vleeswording van de “eeuwige Vader”, de “Heer der Heerscharen”, nedergedaald “met tienduizend heiligen”; voor het Christendom de Christus weergekeerd in "de heerlijkheid des Vaders”; voor de Shí'ah Islám de wederkeer van Imám Husayn; voor de Sunní Islám de nederdaling van de “Geest van God”; voor de Zoroastriërs de beloofde Sháh-Bahram; voor de Hindoes de wedergeboorte van God Krishna; voor de Boeddhisten de vijfde Boeddha. - Shoghi Effendi: "God schrijdt voorbij"
The King of Glory
Uit de biografie van Bahá'u'lláh door Hand van de Zaak van God Hassan M. Balyuzi (1908-1980)
The towering grandeur, the compelling majesty, and the tender beauty of the life of a Manifestation of God cannot be comprehended by events usually associated with a saintly life. The immensity of such a life presents itself in that mysterious influence which it exerts over countless lives - an influence which does not function through social status and prestige, wealth, secular power or worldly dominion, indeed not even through the medium of superior knowledge and the force of intellectual achievement. The Manifestation of God is the Archetype, and His life is the supreme pattern. His vision, not arrested by time and space, encompasses the future as well as the past. He is the only and the necessary link between one cycle of social evolution and another. Without Him history is meaningless and co-ordination is impossible.